Als schrijver van verhalen kom je dicht bij je lezer door een appèl te doen op zijn zintuigen. Immers, ieder mens ervaart met zijn ogen, oren, neus, tong en huid. In plaats van ervaringen bied je je lezer echter woorden aan. Kan hij daarop een verhaal, een boek lang teren? Zo ja, hoe schrijf je dan zó dat je lezer ervaart wat jij wilt dat hij ervaart? In dit artikel geven we een compact inzicht in de betekenis van zintuigen en tips om ze toe te passen in je verhaal.

Zien: In verhalen komen vormen van kijken en zien het meest voor. Zien is in de huidige tijd het meest dominante zintuig. Door te kijken analyseren we wat we waarnemen: een torretje, een auto, een vliegtuig. Met die analyse verwoorden we een werkelijkheid die we bewijsbaar achten: ‘Ik heb het zélf gezien!’
Tip: Gebruik varianten van kijken en zien uitsluitend als het écht nodig is. In alle andere gevallen kun je volstaan met het beschrijven van het feit: ‘Een torretje scharrelde door de tuin’, ‘Een auto stond in de berm’, of: ‘Een vliegtuig vloog over’.

Horen: Door te luisteren naar geluiden – zonder te zien waarvan ze afkomstig zijn – ga je interpreteren: komt het gezoem in je oor van een torretje, een auto in de verte of van een vliegtuig dat hoog overvliegt?
Tip: Horen is veel minder concreet dan zien. In verhalen heb je daarom met het zintuig horen meer ruimte voor het creëren van suggestie en spanning. De lezer weet óók niet wat het personage hoort. Hij gaat mee op zoek naar de bron van het geluid, denkt mee, raadt of redeneert mee. Als hij dát doet, heb je hem betrokken bij je verhaal. Schrijf niet: ‘Hij hoorde gezoem’, maar iets als: ‘Er klonk een licht gezoem’. De lezer weet dan echt wel dat hij het hoorde.

Ruiken: Ruiken heeft weer een ander effect op mensen. Wanneer je iets ruikt, kom je in actie: brandlucht? Waar is de brand? Waar de blusdeken? De geur van een heerlijke maaltijd doet je het water in de mond lopen. En wat dacht je van feromonen? Ruiken doet dus reageren.
Tip: Geuren zijn moeilijk te omschrijven; je kunt het in je verhaal houden bij eenvoudige, realistische weergaves: ‘In het vertrek hing nog de lucht van gebakken uien’, of: ‘De geur van pepernoten en chocolademelk wervelde haar tegemoet’. Lezers associëren deze geuren met hun eigen ervaringen en raken daarmee in de juiste stemming voor het verhaal. Vermijd constructies als: ‘Het rook er naar gebakken uien’ of: ‘Het rook er naar pepernoten en chocolademelk’. Speel liever met bijpassende werkwoorden.

Voelen: Geen zintuig is indringender dan de tastzin. Een kus, een pak slaag, het fietsen tegen een hagelbui in, buikpijn, jeuk – het zijn allemaal ervaringen die effect hebben op de kwaliteit van leven. Voelen laat beleven.
Tip: Verdiep je bij het schrijven over gevoel in het effect ervan. Wat is het verschil tussen handen wringen en handen wrijven? Tussen op je duim bijten of op het uiteinde van een potlood? Tussen je haar borstelen en het kammen? Test het meerdere malen op jezelf en zoek de bijpassende woorden. Schrijf niet: ‘Ze voelde hoe de kam door haar haren gleed’, maar: ‘De kam gleed soepel door haar gladde haar.’ Een bijwoord of bijvoeglijk naamwoord kan het gevoel effectief overbrengen.

Proeven: Proeven is voor de instandhouding van de mens van levensbelang. Bedorven of giftig voedsel smaakt niet goed; we laten het staan. Proeven heeft in eerste instantie te maken met overleven.
Tip: Probeer in je verhaal een van de vier smaken (bitter, zoet, zout, zuur) weer te geven in samenhang met datgene wat je personage eet of drinkt. Houd het eenvoudig. Zoute drop is gewoon zoute drop, een citroen is zuur, een zoetje in de koffie zoet en een bittertje is bitter.
Met de beschrijving van veel voedingsmiddelen moet je kunstgrepen toepassen. Raadpleeg eens de folders van supermarkten. Zelden worden de smaken van het voedsel beschreven – de kenmerken des te meer. Een keizerbroodje is knapperig, yoghurt romig, margarine smeuïg, chips krokant, wijn vol of soepel. Gebruik dergelijke beschrijvingen ook, bijvoorbeeld: ‘Ze zette haar tanden in een sappige perzik’, of: ‘Hij kauwde een kwartier op het stugge draadjesvlees en nóg kreeg hij het niet weg’.

Oók essentieel voor een goed verhaal is het plot! Lees deel 1 van de miniserie hier, en deel 2 hier.